Geschiedenis van de Kakariki

In 1864 werd de Roodvoorhoofd Kakariki voor het eerst ingevoerd en tentoongesteld in de Londense dierentuin. Pas tegen het einde van de 19e eeuw werden de vogels met maat ingevoerd en de eerste broedsels waren succesvol. Er werd in het begin jaren tot wel 4 maal per jaar gebroed met flinke legsels van wel 5 op stok gekregen, jongen. De oudere vogels beenden dit broedtempo niet bij en overleden al vrij gauw. De jongere vogels kregen door het tempo van leggen eveneens te weinig aandacht. En doordat er al in januari van elk jaar met nestelen begonnen werd, stierven honderden jongen in de beginjaren door de vorst. De topvermaarde bioloog en kweker Delaurier bracht in 7 jaar tijd vanaf 1875, met slechts enkele paartjes 65 jongen groot. Met het kweektempo en overlijden van oudere vogels, liep de vruchtbaarheid (natuurlijkerwijs) al gauw terug. Dierentuinen, liefhebbers en kwekers moesten noodgedwongen hun kweekprogramma's aanpassen. De wens om dat goed te doen was er begin 20ste eeuw nog niet echt en men trachtte met import van tienduizenden vogels, de afname van vruchtbaarheid te compenseren. De Britse gouverneur op Nieuw Zeeland greep in en via de regering werd de Kakariki beschermd tegen export. In de jaren zestig werd door de Nieuw Zeelanders flink op ze gejaagd wegens de vermeende aantasting van landbouwgewassen. Er was zelfs een verbod op het kweken en particulier houden van de Kakariki. Gelukkig kwam hieraan midden jaren 70 een einde. En inmiddels zijn alle soorten van de genus Cyanoramphus nationaal- en internationaal (CITES) streng beschermd.

* * *